Sporen

De aanwezigheid van dassen merk je vaak het eerst op door de sporen die ze achterlaten. Hieronder gaan we wat dieper in op een aantal van die sporen.

Loopsporen

Pootafdrukken van een das. Rechts de voorvoet, links de achtervoet.
Pootafdrukken van een das.

De pootafdrukken (prenten) van de das zijn goed herkenbaar. Ze hebben de vorm van een halvemaan met 5 ovale tenen met zware nagelafdrukken van lange nagels aan de voorpoten tot wel 3 cm. Ze zijn 5 tot 6 cm breed met een niervormig middenvoetkussen. Dassen lopen, in tegenstelling tot alle andere marterachtigen, niet in de typische martersprong, maar met een schommelende stap of draf.
De das gebruikt ook bomen in de omgeving van de burcht als krabboom en als speelboom. Een krabboom wordt gebruikt om de nagels aan te slijpen en dat doen ze ongeveer op dezelfde wijze als de kat. Als er jongen zijn, is er vaak ook een speelboom bij de burcht te vinden. Deze is duidelijk te herkennen omdat de bosbodem rondom deze boom is weggeveegd.

Vraatsporen

Het meest opvallende vraatspoor van een das zijn de zogenaamde snuitputjes. Het zijn ondiepe kuiltjes die vaak te vinden zijn langs wandelpaden. De term snuitputje is misschien wat misleidend want meestal beginnen ze zo’n kuiltje door met de voorpoot te krabben waarna ze hun snuit in het ontstane kuiltje steken.

AP20100921-035

Een ander karakteristiek, en voor boeren minder plezierig, vraatspoor van dassen vind je in mais. Dassen duwen met hun voorpoot een stengel om en eten vervolgens de maiskolf op. Ook kom je wel eens een volledig ‘uitgelikte’ egelhuid tegen. Ook dit is vaak het werk van dassen.

AP20110203-003

Uitwerpselen

Uitwerpselen van de das zijn zwart, donkergroen, vast en worstvormig tot bruin, geel en dikvloeibaar en vormloos. Dit is afhankelijk van het gegeten voedsel. De das graaft vaak kleine, 10 tot 15 cm diepe, putjes om zijn uitwerpselen in te deponeren. Deze mestputjes maakt de das in de omgeving van de burcht, aan de bosrand, in het foerageergebied en langs territoriumgrenzen.

AP20061103-010

Burchten

Dassenburchten zijn te herkennen aan de grote hoeveelheden zand en ‘gemorst’ nestmateriaal, waardoor ze te onderscheiden zijn van vossenholen. Op deze stortbergen loopt vaak een geul en er zijn dassenharen en loopsporen op te vinden. Bij oudere burchten zijn vaak 20 tot 30 cm brede wissels tussen de holingangen en foerageergebieden of plekken met nestmateriaal te vinden. Ook zijn er vaak mestputjes in de buurt van de burcht. De vorm van een niet al te oud en uitgesleten dassenhol is iets breder dan hoog met een diameter van 25 tot 30 cm. Andere dieren zoals muizen, konijnen, kleine marters en vossen, leven vaak bij de dassen in hun burcht.

AP20061103-005

Bron: Zoogdiervereniging