Leefwijze

Algemeen

De das is één van de grootste voorkomende landroofdieren in Nederland en behoort tot de familie der marterachtigen. Tezamen met de andere marterachtigen: otter, wezel, hermelijn, bunzing, nerts en de boom- en steenmarter, vormt deze familie van marterachtigen de grootste groep landroofdieren in Nederland.

AP20070524-054

Uiterlijk

De das heeft een grote, brede kop en een zwaargebouwd gedrongen lichaam. Hij heeft korte poten en een korte, brede, bossige staart. De rug en de flanken hebben een zwart-witte vacht en de onderzijde is geelwit. De kop is wit met twee brede zwarte strepen. Deze lopen vanaf het achterhoofd over de oren en ogen en eindigen in een punt bij de mondhoeken. De das heeft kleine zwarte ogen, kleine wit-zwarte oren en een zwarte neus. Zijn staart is wit en onder de staart zitten geurklieren waaruit een muskusachtige afscheiding kan worden afgegeven.

De das heeft stevige tenen met lange, gekromde nagels, waarmee hij uitstekend kan graven. Pasgeboren dassen zijn grijswit, met zijdeachtig haar bedekt en vaak zijn de donkere banden over de ogen al zichtbaar. Na enkele weken is hun vacht gelijk aan die van de volwassen dieren. Oudere dassen worden vaak lichter van kleur.

AP20120627-007

Afmetingen

lengte kop-romp: 65-80 cm
lengte staart: 12-19 cm
gewicht: 6,6 – 16,7 kg

Het mannetje is iets zwaarder en forser, heeft een bredere kop, een dikkere nek en soms een wigvormige staart. Het vrouwtje heeft vaak een meer ovaalvormige staart. In de late zomer en herfst neemt het gewicht van een das flink toe, omdat de das dan een vetlaag opbouwt om de winter door te komen. Mannetjes worden ook wel beren genoemd en vrouwtjes zeugen.

Geluid

De das is een zeer stil dier, toch kan hij veel verschillende geluiden maken. In opwinding maakt de das mekkerende, tokkende, snuivende en grommende geluiden. Bij de jongen maakt de das piepende en kirrende geluiden. Bij bedreiging is een diep, zwaar gebrom te horen en bij angst, gevechten en hevige pijn schreeuwt hij hard.

Leefgebied en verspreiding

De das komt in bijna geheel Europa en de gematigde zones van Azië, tot in China en Japan voor. In Nederland komt de das vooral voor op de hogere gronden in het oosten, zuiden en midden van het land. De das ontbreekt in Noord-Holland (behalve het Gooi), Zuid-Holland en Zeeland. De meeste dassen komen voor op de Veluwe, in oostelijk Noord-Brabant en Zuid-Limburg. Rond 1900 leefden er naar schatting 12.000 dassen in Nederland, maar dat aantal was in 1960 gedaald tot ongeveer 1200, voornamelijk door vervolging. Sinds het beschermingplan voor de das groeit de Nederlandse populatie weer. Er zijn nu naar schatting weer 5.000-6.000 dassen. Momenteel is de grootste bedreiging de sterfte door verkeer of verdrinking in beschoeide kanalen. In Zuid-Limburg was tot 1960 dassenvlees en potjes dassenvet nog op straat te koop omdat er werd gedacht dat dassenvet een geneeskrachtige werking heeft op allerlei mijnwerkerskwalen.

De das leeft in allerlei soorten biotopen, met een voorkeur voor kleinschalig akker- en weidelandschap met verspreide bosjes, heggen en houtwallen. Maar ook andere open terreinen, zoals vochtige heiden en rivierdalen zijn geschikte gebieden. Zelfs in afgravingen, oude ertsmijnen, op kliffen en onder gebouwen wordt de das soms aangetroffen. Het leefgebied van de das moet voldoen aan voldoende dekking, weinig verstoring, een groot voedselaanbod en een bodem waarin ze goed kunnen graven, met een grondwaterstand van tenminste 1,5 m onder het maaiveld.

Leefwijze en voedsel

De das is een nachtdier, dat in de schemering zijn burcht verlaat. Hij begint dan met het uitvoerig verkennen van de omgeving en het verzorgen van zijn vacht. Daarna is er tussen de verschillende familieleden uitvoerig contact in de vorm spelen en elkaar van muskus voorzien. Muskus is een geurstof afkomstig uit klieren bij de staartbasis. Ook wordt er vaak gegraven en nieuw nestmateriaal aangesleept. Tenslotte gaan de dassen samen of apart op zoek naar voedsel, tot op een afstand van een tot twee, soms vier kilometer van de burcht.

De das leeft in familiegroepen van gemiddeld 3 tot 6 dieren, in Nederland is dit 3 tot 4. Onder gunstige omstandigheden wonen er tot 20 dassen bij elkaar, met meestal een dominant mannetje. Een familiegroep bewoont gezamenlijk een burcht met territorium, waar andere dassen uit verdreven worden. Het centrum en de grenzen van het territorium worden gemarkeerd met mest. De das houdt geen winterslaap, maar is tijdens koudere periodes veel minder actief en soms blijft hij dan dagenlang in de burcht.

Dassen zijn alleseters. Ze zijn slechte jagers en eten dat wat ze direct voor de neus tegenkomen. Door hun luidruchtige manier van foerageren ontsnapt vrijwel alles wat alert is. Ze eten daarom voornamelijk regenwormen die ze ’s nachts in weilanden en open gebieden opsporen. Verder eten ze bosvruchten, gevallen fruit, noten, eikels, knollen, maïs, koren, paddenstoelen, knaagdieren, slakken, kevers en hommel- en wespenbroed. In bermen, akkerranden en slootkanten wroet de das vaak naar kevers en insectenlarven. Een das eet 400-600 gram per dag en het duurt vaak uren voordat hij genoeg voedsel heeft gevonden.

 Territorium en verblijfplaats

Het territorium van de das varieert van zo’n dertig tot 400 hectare, afhankelijk van het aanbod aan voedsel. In een rijk agrarisch cultuurlandschap kunnen er wel 30 dassen leven op driehonderd hectare terwijl in gebieden zoals in Polen slechts tien dieren op vijfduizend hectare leven. In Nederland is het territorium doorgaans tussen 30 en 50 ha groot. Een territorium bevat de burcht en voedselgronden van een familiegroep. Vaak overlappen de voedselgronden met die van nabijgelegen groepen.

Dassen leven in uitgebreide zelf gegraven holenstelsels, ook wel burchten genoemd. Deze burchten liggen in bosranden, houtwallen, brede heggen, in hoogliggend terrein of op hellingen en altijd in de buurt van gras- en akkerland en water. Een burcht heeft meestal 3 tot 10 (soms wel 80) ingangen en bestaat uit holen die door lange gangen, van soms enkele honderden meters lang, met elkaar verbonden zijn. De gangen worden pijpen genoemd en de holen woonketels.

AP20070524-051

Een woongedeelte is bekleed met droog gras, mos, bladeren, dennennaalden en varenloof. In droge nachten wordt dit in de omgeving verzameld en achterwaarts de burcht ingetrokken. Dit wordt vaak vernieuwd. In de winter worden de pijpen soms van binnenuit gedicht met nestmateriaal. Ook de kraamkamer van de jongen is bekleed met plantenmateriaal.

In de loop van vele generaties wordt een burcht vaak uitgebreid tot een enorm ondergronds gangenstelsel en zo kan een burcht wel een hele hectare beslaan. Het aantal gangen varieert sterk, van enkele tot meer dan vijftig, die dan niet allemaal gelijktijdig in gebruik zijn. Soms bouwt de das foerageerburchten in de buurt waar tijdelijk veel voedselaanbod is of bijburchten als de hoofdburcht is verstoord.

Verder hebben de dassen in hun voedselgebieden vluchtpijpen. Dit zijn eenvoudige holen in taluds, greppels en dergelijke waarin ze zich bij gevaar kunnen verbergen. Deze holen worden soms ook gebruikt door dassen die lager in de rangorde staan of door andere dassen om gedurende de nacht even uit te rusten.

Voortplanting en leeftijd

Dassen zijn niet monogaam, maar vaak blijft een paar de rest van hun leven bij elkaar. De paartijd van de das valt in de vroege lente, maar soms wordt er ook in andere maanden, met name in de zomer, gepaard. De paring kan wel anderhalf uur duren. In februari-maart worden de jongen geboren. De werkelijke draagtijd bedraagt echter maar 7 weken, aangezien de implantatie van de bevruchte eicel niet meteen plaatsvindt. Een worp bestaat uit twee tot vier, maar meestal uit drie jongen.

De ogen openen zich na ongeveer vijf weken en na twaalf weken worden de jongen gespeend. In de eerste 6 tot 8 weken van hun leven blijven de jongen ondergronds, daarna gaan ze voorzichtig de wereld boven verkennen. Als ze de burcht uitgaan komt de moeder eerst de omgeving met gesnuffel inspecteren. Dan gaat ze terug om haar jongen op te halen. In het begin blijven ze maar kort buiten en schieten ze bij het minste teken van onraad terug in de veilige burcht. Na een week worden ze wat moediger en beginnen hun omgeving te onderzoeken en ruwe en woeste spelletjes met elkaar te spelen. Later worden ze door de moeder meegenomen en leren zelf hun eten te zoeken. Sommige jonge dieren blijven in de familiegroep, maar andere maken vaak lange trektochten op zoek naar een nieuw territorium.

De das wordt 3 tot 6 jaar oud, zelden ouder. De maximale leeftijd bedraagt 15 jaar en in gevangenschap zelfs 20 jaar.

Bedreiging en bescherming

De das heeft geen natuurlijke vijanden. Toen rond 1960 de hardhandige achtervolging van de das tot een einde kwam, lagen nieuwe bedreigingen op de loer. Vooral de bevolkingstoename en toename in welvaart heeft geleid tot een groot verlies aan leefgebied voor de dassen. Het wegennet breidde zich enorm uit, kleinschalig agrarisch landschap verdween en overal werden woningen en gebouwen opgetrokken.

Momenteel is de grootste bedreiging voor de das sterfte door verkeer of verdrinking in beschoeide kanalen. Er sterven jaarlijks ongeveer 700 dassen in het verkeer in Nederland ten gevolge van het dichte wegennet. Uit kanalen met steile oevers kunnen dassen niet meer uitkomen.

Gebieden kunnen door de wijze van beheer (meer) geschikt gemaakt worden voor de das. Zoals het creëren van open plekken in bossen, het bemesten van graslanden en het aanplanten van heggen en houtwallen. Hierdoor ontstaan geschikte leefgebieden, waarin de das voldoende voedsel vindt en zich veilig kan verplaatsen.

Waarnemen

De das is goed waarneembaar door de vele sporen die hij achterlaat. Zowel zijn loopsporen, eetsporen, uitwerpselen en bewoningssporen, zijn vrij goed herkenbaar.

Bron: www.zoogdiervereniging.nl